vrijdag 13 juni 2014

Provinciale Staten moeten zich sterk maken voor 'maatwerk'

Uniforme geluidsnormen voor windmolens verstedelijken het platteland. Het Rijk scheert stad en platteland over één kam wat normen voor geluidsoverlast van windturbines betreft: het hanteert gemiddelde waardes die inwoners van dorpen en buitengebieden ziek maken. Gemeenten kunnen proberen om eigen geluidsvoorschriften in te voeren, die beter zijn toegesneden op de eigen situatie. Dat kan betekenen dat windmolens soms honderden meters verder van bebouwing vandaan moeten worden geplaatst dan nu het geval is. 

Sinds de sterk verruimde regelgeving van 2011 mogen windmolens 47 dB produceren en ’s nachts 41 dB. Als maatstaf daarbij is een gemiddeld geluidsniveau van de omgeving van 41 dB genomen. Maar op het Friese platteland ligt dat gemiddelde veel lager, rond de 25-35 dB. De algemene geluidsnormen van het Rijk zijn met andere woorden toegesneden op semi-geürbaniseerde gebieden en niet op de omstandigheden in grote delen van Fryslân.

Nu is het nog maar de vraag of gemeenten in hun eigen ruimtelijk en milieubeleid ,,maatwerk” mogen toepassen als het om geluidsregels voor windmolens gaat. Voor plattelandsgemeenten zou zulk maatwerk betekenen dat de geluidsnormen belangrijk worden aangescherpt omdat de ervaring van geluidsoverlast op het platteland nu eenmaal anders is dan in een stad. Als maatwerk niet wordt toegestaan, krijgen plattelandsbewoners veel meer overlast te verstouwen dan stedelingen of bewoners van suburbane gebieden bij eenzelfde geluidsproductie. 

Op 12 juni nam de gemeenteraad van Het Bildt een motie aan waarin het college wordt opgedragen de mogelijkheden voor maatwerk te onderzoeken. In de gemeenten Rotterdam en Korendijk, in Zuid-Holland, zijn zulke onderzoeken al bezig. Eenzelfde verzoek in de gemeente Hollands Kroon werd in 2013 door het college van B en W afgewezen na advisering door de Noord-Hollandse Milieudienst, ondanks het feit dat de Rechtbank Noord-Holland op 7 maart 2013 uitsprak dat een laag achtergrondniveau als een bijzondere lokale omstandigheid moet worden aangemerkt. Dat hield in dat de gemeente Schagen het recht kreeg om geluidsnormen voor windturbines op haar grondgebied daarop af te stemmen. 

Het ging in dat geval om een windmolen die vóór de nieuwe Rijksnormen van 2011 was gebouwd en waarvoor een overgangsperiode gold. Ook sprak de rechter uit dat gemeenten niet perse hoeven te rekenen met de jaargemiddeldes in de Rijksvoorschriften. Zij mogen ook kiezen voor piekwaarden in meetbare decibellen op de gevel van woningen. De vraag is nu of gemeenten ook maatwerk mogen toepassen op molens die na 2011 zijn gebouwd en nog zullen worden gebouwd. 

De 47/41 dB-grens ligt in veel gevallen rond de 400/600 meter rond de windmolen of het windmolencluster; aanpassing van de normen aan het werkelijke achtergrondgeluid op het platteland zou betekenen dat windmolens minstens een kilometer van bebouwing verwijderd moeten blijven. En als ook nog eens piekwaarden worden gehanteerd in plaats van jaargemiddeldes schuift die grens nog eens vijfhonderd meter verder op. 

FNP-fractievoorzitter in de Staten Annigje Toering zei onlangs in de Leeuwarder Courant dat Fryslân ,,eins te lyts” is voor de megaturbines. In feite wordt Fryslân verstedelijkt door de uniforme Rijksregeling. De werkelijke ruimte voor de nieuwe generatie 165 meter hoge 3 megawatt-turbines blijkt pas als normen worden gehanteerd die bij onze provincie passen. Het is daarom zaak dat Provinciale Staten zich achter het voornemen van de gemeente Het Bildt scharen en zich eveneens sterk gaan maken voor maatwerk.


.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten