donderdag 22 juni 2017

Tweede sonate [uit: Brek dyn klank]



Ging ’s avonds de deur open met een piep, contrapunt 
voor overdag het grommelen van de kraan, of, 
eerder, het ratelende schudden van de zeef 
en het fluiten van de wind om de winterloods, 
maar ’s zomers kon de zware warmte op het veld 
doortrillen in de mensen als het kermis was, 
als een briesje blies in speelman z’n accordeon 
en bierdoppen rinkelden aan de stampofoon 
van Grote Joe. Draaimolenvolk in de oogsttijd 
zocht hooizolders op, terwijl buiten de geur hing 
van broei over boerse plommen. Ik, evengoed 
van de kook, raakte een hart met de laagste snaar.   




Denk je donker ijs in, en in een bliksemflits breekt 
voor heel even de avond in tweeën. Klaar? 
Gaan! Fel als een kat reden de dagen 
naar hun eind. – Strijd gevoerd, winter niet verslagen. 
Was over het rek komt terug in de bellen 
van het zeepsop op de tegels. In de keuken 
zingt ze uit de Tsarewitsch van Franz Lehár 
over U daarboven, waarom aan mij niet gedacht? 
Wat het geluid van nooit geschreven brieven 
degenen die je niet kennen mocht bracht – 
deze overbelichte foto’s. Zij die zonk in het wak 
van de voortijd, blijft ons altijd een vaart vooruit.   




En als hij ontstemt, luister dan, ambachtsman 
met ‘perfect pitch’, naar de kalme woorden 
van de machinebankwerker, zijn verdragen 
van de pijn als de suiker hem een teen eraf vriest.

Mar net zo goed naar de winkel met een munt. 
Die nu, omgesmeed tot ring, in je hand ligt. 
Als je goed luistert, hoor je de jaren erin, 
de gloeiende hoop voor zijn kind van een vader. 

Hoe anders kan uiteindelijk de rekening. 
Ik wil dat je het knetteren van brand uit ijzer op
ijzer in je spelen bewaart. Ik wil dat je 
wegloopt met de boventonen van je andere land.   




Iedere keer komt er een kabouter uit de witte kool, 
juist op het moment dat het gekartelde mes erin zal. 
Weet jij dat je in de zomer bij lange droogte 
de dodola moet dansen bij de deuren langs?

Vier snaren heeft je viool; deze de hoogste. 
Vier streken heeft de wereld; deze de verste. 
In je moeder tovert haar grootmoeder het schitteren 
van maar doordenderende Tweelingen, 

maar magie moet met discipline aan banden. 
Bezweren en bevrijden, zeggen jouw sterren, 
en behagen en werken. Aan vier kanten 
scheur je de voorhang stuk. Vouwt de kool zich open.



.