woensdag 31 december 2014
maandag 29 december 2014
Moarn yn it Friesch Dagblad: besprek fan 'Fallend ljocht' en 'Man en mem'
(..)
Elske Kampen en Eppie Dam binne beide tige ‘talige’ dichters, wat safolle sizze wol as dat se gebrûk meitsje fan de muzikale mooglikheden (klank) fan de taal om harren fersen fierder te bringen. Kampen har hânskrift is dêrby meast sacht, rûn en ynhâlden. ‘Sy hat har klanken fyn as ieren yn myn kiel dellein,’ seit treffend de fjirde strofe fan it titelfers ‘Man en mem’. Dy toanhichte past goed by it yntrospektive karakter fan har dichtsjen, it aloan sykjen yn de binnenwrâld fan de ik-dichter nei eigen identiteit en skiednis. In bûtenwrâld bestiet amper yn Man em mem.
Hoe oars is dat by Dam, dy’t mei syn like muzikale mar hoekiger taal earder bout as sjongt, yn syn lûd dat folle mear op de wrâld rjochte is en dêr wjerklank fine wol. Dat blykt fansels benammen út it twadde en tredde skift, oer de tebroazeljende tsjerkemuorren (‘Moat ik gjin hûd yn dizze skuorren sjen, / in hân, de holle, alles wat Tiid feroaret, / it útsongen liet om behâld al ferlern?’) en oer de freonen en ynspiraasjeboarnen. Oer de jong ferstoarne Russyske dichter Boris Ryzji: ‘Sigeunerfrou koe al fertelle / dat him de dea gau fine soe: / it wie har dizebol glêshelder / dat ien mei bergen wat en hoe / net al syn dagen fierder koe.’
(..)
zaterdag 20 december 2014
donderdag 18 december 2014
dinsdag 16 december 2014
maandag 15 december 2014
zaterdag 6 december 2014
dinsdag 2 december 2014
zaterdag 29 november 2014
FD: Schrijfster wil provincie voor de rechter slepen
Leeuwarden Schrijfster Friduwih Riemersma begint een rechtszaak tegen de provincie als Provinciale Staten in december akkoord gaan met het voorstel van gedeputeerde Jannewietske de Vries om het door de Fryske Akademy (FA) ontwikkelde Taalweb ongewijzigd goed te keuren. Verwerkt in dat Taalweb - dat bestaat uit een woordenlijst en een Google-vertaalhulp - is een aantal spellingswijzigingen. Ook werkt het met voorkeurswoorden op basis van dialectselectie.
Volgens Riemersma is het wettelijk verplichte voorlichtings- en inspraaktraject niet gevolgd. ,,De foarljochting oan de boarger dêr't de provinsje him neffens de eigen ynspraakoardering ta ferplichtet, hat de measte boargers amper berikt,” aldus Riemersma. ,,De boarger is net aktyf ynformearre oer de ynhâld noch oer it proses.”
Ook wil ze dat de rechter zich buigt over de spellingswijzigingen en de standaardiseringsvoorstellen zelf. Onderzoek naar de noodzaak ervan ontbreekt volgens haar. Een derde klacht betreft de macht over de spelling die de provincie zich heeft toegeëigend. De Friese taal is ‘van’ de Friese samenleving, zegt ze. ,,No ha wy hieltyd wer mei dizze desastreuze machtspolityk te krijen.”
In een reactie zegt hoogleraar Friese taal- en letterkunde Goffe Jensma dat er sinds vorig jaar niets is veranderd aan de taalplannen van de FA. Jensma was toen een van de ondertekenaars van een protestbrief van 104 schrijvers en wetenschappers. ,,Ik bin net fan miening feroare.”
(Boarne: Friesch Dagblad, 29 novimber 2014)
Volgens Riemersma is het wettelijk verplichte voorlichtings- en inspraaktraject niet gevolgd. ,,De foarljochting oan de boarger dêr't de provinsje him neffens de eigen ynspraakoardering ta ferplichtet, hat de measte boargers amper berikt,” aldus Riemersma. ,,De boarger is net aktyf ynformearre oer de ynhâld noch oer it proses.”
Ook wil ze dat de rechter zich buigt over de spellingswijzigingen en de standaardiseringsvoorstellen zelf. Onderzoek naar de noodzaak ervan ontbreekt volgens haar. Een derde klacht betreft de macht over de spelling die de provincie zich heeft toegeëigend. De Friese taal is ‘van’ de Friese samenleving, zegt ze. ,,No ha wy hieltyd wer mei dizze desastreuze machtspolityk te krijen.”
In een reactie zegt hoogleraar Friese taal- en letterkunde Goffe Jensma dat er sinds vorig jaar niets is veranderd aan de taalplannen van de FA. Jensma was toen een van de ondertekenaars van een protestbrief van 104 schrijvers en wetenschappers. ,,Ik bin net fan miening feroare.”
(Boarne: Friesch Dagblad, 29 novimber 2014)
woensdag 26 november 2014
donderdag 20 november 2014
zondag 16 november 2014
zaterdag 15 november 2014
vrijdag 14 november 2014
dinsdag 11 november 2014
maandag 10 november 2014
Martsje
Dêr, op dat plak,
wat achterôf en wat fansiden,
stie in beam, of eins
wie ‘t earder in beamke,
stiltsjes yn it skaad te stean
fan altyd grutte wolken,
oeral grutte beammen.
En no’t ik it paad wer gean
troch de jierren, by de arbeidershuzen del,
lâns it keatsfjild en de molkfardersfeart,
yn it ljocht fan slachtmoanne en iisbaan,
seit oan de kjelle buorren
de toerklok de tiid,
en hâld ik ho
op datselde plak,
wat achterôf en wat fansiden,
dêr’t it beamke stie
fol mei fûgels -
[Martsje Rutten, 1965-2014]
wat achterôf en wat fansiden,
stie in beam, of eins
wie ‘t earder in beamke,
stiltsjes yn it skaad te stean
fan altyd grutte wolken,
oeral grutte beammen.
En no’t ik it paad wer gean
troch de jierren, by de arbeidershuzen del,
lâns it keatsfjild en de molkfardersfeart,
yn it ljocht fan slachtmoanne en iisbaan,
seit oan de kjelle buorren
de toerklok de tiid,
en hâld ik ho
op datselde plak,
wat achterôf en wat fansiden,
dêr’t it beamke stie
fol mei fûgels -
[Martsje Rutten, 1965-2014]
zaterdag 8 november 2014
vrijdag 7 november 2014
donderdag 6 november 2014
woensdag 5 november 2014
De zeven mooiste gedichten van de 150-jarige Herman Gorter (26 november) uit diens bundel Verzen (1890)
Het is het 150ste geboortejaar van Herman Gorter (26 november). Hieronder de zeven mooiste gedichten uit de bundel Verzen (1890).
*
Toen de tijden bladstil waren, lang geleen,
is ze geboren, in herfststilte een bloem,
die staat bleeklicht in 't vale lichtgeween, --
regenen doen de wolken om haar om.
Ze stond bleeklicht midden in somberheid,
de lichte oogen, 't blond haar daarom gespreid,
de witte handen, tranen op meen'gen tijd,
een licht arm meisje dat lichthonger lijdt.
Breng over haar bloemgloede kleuren, uw
bloedrood, o nieuw getijde dat is nu.
*
De zon. De wereld is goud en geel
en alle zonnestralen komen heel
de stille lucht door als engelen.
Haar voetjes hangen te bengelen,
meisjesmondjes blazen gouden fluitjes,
gelipte mondjes lachen goudgeluidjes,
lachmuntjes kletterend op dit marmer,
ik zit en warm m' er.
Kijk ze nu loopen wendend om me heen,
't lijkt wel een herfst op den witten steen,
een herfst van dorre en gele kraakbladen,
engelen in wevegoudwaden,
zwevende guldvliezen,
neigende zonbiezen,
fluitende gouden zonnegeluiden,
ze leiden elkaar van uit het zuiden,
ze loopen over mijn marmersteen
in goudmuiltjes heen.
En 't lijkt of ze nu wel overal zijn,
de wereld is vol met een geelen goudwijn.
*
In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,
de zwarte nachtwolken vlogen,
de zwarte loofstammen bogen,
de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden.
't Gezicht was zoo bleek in 't zwarte haar,
de handen wrongen, de mond borg misbaar,
de nek was zwart,
een hel was 't hart,
van daar kwam het zwarte en worgde haar.
Met de wind, met de boomen en met al de wolken
is ze gekomen,
het waren rondom haar groote volken
van zwarte nachtdroomen.
Bij een groot zwart water aan zijn zoom
heeft ze heel stil gestaan,
de lang geleden geboren boom
heeft het toen geraên --
en de wind en de wolken hebben stil gestaan,
ze hadden het niet gedacht,
anders waren ze niet gegaan
en hadden haar niet hierheen gebracht,
en alle zijn ze blijven staan,
de wind en de boomeblaan
en het wolkevolk
en de zwarte golven in de kolk,
en de vaders en de voorouders
stonden omhoog
in stille wolken met hun schouders,
tot de voeten in zwarte toog,
en de kinderen die ze had willen baren,
kwamen rondom
tegen de boomen staan, ze waren
klein en stom,
en één ding dat ze in haar leven
altijd had gehad,
kwam nu heel hoog boven haar zweven
lichtend mat,
een groote vogel, een groote bloem,
een klinkende klok, haar groote roem,
haar stem waarmee ze was geboren
hing nu omhoog en liet zich hooren.
En al die kindren en die ouden
hadden het niet gedacht,
en ook niet de stem die boven de wouden
nog zong in den nacht --
die was altijd in 't leven geweest
haar eenig lam,
die blaatte nu nog als een eenzaam beest
of ze bij hem kwam,
die was het eenige vuur geweest
voor hare handen,
daar kwam ze 's avonds erg bevreesd
uit de menschelanden,
die was het droomen en lavende slaap
voor haar in 't leven geweest,
die stond nu boven, een eenzaam schaap,
een blatend beest.
Maar toch ze ging en ze sleurde mee
in een sleep,
kindren en klanken, in zwarte zee
ging alles scheep,
en 't dreef nog even, het water zwart
vonkte van diamant,
in die groote schipbreuk brak ook het hart,
alles zonk, het laatst de hand.
*
Ik ben alleen in het lamplicht,
de dingen kijken met een glad gezicht,
om me in 't licht.
De dingen staan om me zoo stil
te luistren wat de stilte wil,
vertellen wil.
En een verleden komt me aan de ooren
die stil opkijken en die stil ophooren,
dingen verloren.
*
Mijn liefste was dood,
toen ben ik gegaan
alle werelden door,
ik heb gevonden, de wereld is groot,
maar zij was dood.
Ik heb veel gevonden, de wereld is groot,
er zaten veel in den nacht
met witte vingren wenkend, de macht
van mijne doode was heel groot.
Toen ben ik gekomen op eenen akker,
o mijn liefste word wakker,
gij laagt daar neer zoo zwart,
droomasch, verbrand uw hart.
Gij had te lang gewacht bij het vuur,
elk nacht- en daguur
zaagt ge mind'ren de vlam
alsof een dief haar nam.
En toen het stervend was op 't hout
het roode vuur -- te koud
was het -- toen hebt ge 't opgestookt
met eigen ziel, het heeft gerookt,
het heeft geknetterd, het heeft de vonken
doen springen en lonken,
het vuur heeft sissend het hout gekust
als kleine meisjes -- het is gebluscht,
o mijn liefste word wakker,
uw asch is zoo zwart op den akker.
En in mijn angst ben ik heengegaan
een heel eind weg, over de baan
de roode liederenmonden
om te roepen de dagschuwe,
nachtzieke schaduwe,
haar ziel, die bij de wachtvuren
wachtte de nachturen,
of ze nog levend was,
om te rak'len in de asch,
om te lokken uit de lucht,
als ze soms daarin was gevlucht,
dat ze kwam om me toe te spreken,
langs mijn wangen haar weeke
lippen te laten gaan --
de armen om me te slaan,
met haar vingers mijn hoofd te streelen
in mijn ooren te kweelen,
met haar stem mij te zeggen
dat ik haar altijd heb liefgehad --
Deze monden zijn gegaan,
ik hoorde ze als klokken slaan:
Roode gewaden, roode zij
ligt nu klaar, een groote wei
van roode zijde, kom o kom,
liefste, zijn liefste, ik bid er om.
Rood satijn voor 't rood lichaam,
roode bloemen voor het haar,
roode bladen als om 't raam
wingertgeblaar --
we hebben het allemaal klaargestrooid,
we hebben de wereld uitgerooid
van al het niet brandende, al het niet rood,
ge kunt nu keeren, arm en bloot.
Roode papavers, roode tulpen
vallen rondom de breede fulpen
spreiding van het rood fluweel --
een rood lied zingt er uit de keel
van roode vogelen, vijver wijn
purpert het marmer, in karmijn
zit hij alleen met heete lippen,
roode jonkvrouwen houden de slippen
van zijnen mantel, kom die hij wacht --
rondom duistert de purpere nacht.
Rondom duistert de purpere nacht,
kom keer weer, o kom die hij wacht,
ik ben zijn trouwe roode trompetter,
m en om ga ik, één gedacht
waait mij voort en dreunt geschetter
uit mijnen rooden mond die lacht,
lacht van de weerpijn die zijn hett'er
brandt in mijn rooden armen mond,
'k wilde dat ik u weder vond --
kom keer weer, zijn liefste, hij wacht
in purperrooden gloenden nacht.
Die roode kersen, die roode drank
stroomde en viel vergeefs, die rank
bleef eenzaam in den dorren nacht,
heeft den vogel niet weergebracht.
De avond aâmt nu haar goudgroene licht,
waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?
op aarde staat een altaar opgericht,
groenege takken branden rook en licht,
waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?
De avond ademt om goudgroene boomen,
zult ge nu komen, zult ge nu komen,
het kopren mos brandt, aan hun groene toomen
en trenzen schudden al de waterstroomen,
zult ge nu niet komen, zult ge nu niet komen?
Groene ruiters gaan in draf,
rappe hoefklinkers hoogten af,
avondhoogten. --
Groene jachtstoeten rijden op
zwaarbestamden heuveltop
in de hoogte.
Ze blazen daar hoog hun kopren klaroenen,
groene vaandels dragen baroenen,
staan allemaal in avondlicht,
blazen orkest naar het West gericht --
de wereld lavend
gaan zon en avond
dood, o dood -- waar is uw gezicht? --
het wordt zoo donker onder de boomen,
zult ge nu komen, zult ge nu komen,
waar is uw gezicht?
De ruiters zijn naar huis gekomen
elk naar zijn slot in de oude boomen,
de nacht heeft hen in hun sloten gedekt,
de avond had haar niet gewekt.
De zon heeft toen zelf een lied gezongen,
ik had mijn handen gewrongen
omhoog, mij was zoo erg, erg bange,
ik was zoo flauw en zoo moe van verlangen.
Ik heb hem gevraagd te lachen,
zelf kon 'k niet wagen,
mij dacht ze zou komen op zijn verlangen.
,,Ik ga zelf op en kom gereden aan,
prachtige stralen vliegt nu af en aan,
regenwolken regent nu daarneer,
regenboog span u over het zeemeer.
Regen verguld u tot een gouden net,
wereld spreid u tot een goudzijden bed,
zee'n omvalt met een goudwaterval
gouden appel der aard van overal.
Regenwolken nu niet meer,
regenbogen gaat nu ver
kleurige sluiers uiteen scheuren,
wereld ontsluit de hooge deuren,
goudene ruimten opent u --
gouden licht, goud schaduw.
Komt tot mij al wie vergieten
ziel in goud in grooten stoet,
stralen die het leven lieten
nu terug mij tegemoet. --
gaat nu allen achter mij,
breede vleugels, mij ter zij,
staat hier boven alle wolken,
regebogen, en de volken
van mijn dienaars, luide schreeuwt,
gouden stemmen uitgesneeuwd.
Winden, vliegt aan
sneeuw belaan,
aan alle daken
die er raken
woeste sterren ongezien,
zoekt het kind en
gaat te vinden
waar ze ooit heeft kunnen vlien."
Hij stond te wachten
in zijn pracht en
staat nu nog, ze keerde niet --
keerde weer het sneeuwelied.
Mijn liefste is dood,
ik ben gegaan
alle werelden door --
ik heb gevonden, de wereld is groot,
maar zij was dood.
De wereld is groot, een regenboog
heb ik mijn reizen gemaakt,
die staat te branden hemelhoog --
ik rijs daarop brandend naakt.
Mij brandt dit eene groote verdriet,
ik kan niet vinden,
wie eens om mij het leven liet,
die jonge hinde,
dat jonge kindje, die jonge bloem,
die ochtendwolk, die nachteroem,
die witte ster, die bloemewinde,
die jonge hinde.
Ik ben gegaan de werelden door,
ik kan 't niet vinden
waarin ze schuilt die ik zoo minde,
zij is te loor.
Zij was de zon en ik de regen,
zij scheen door mij --
en van ons beide is opgestegen
een kleurenrij.
Die hangt nu boven in de lucht
met wereldvlucht,
de wereld is groot, eindloos groot
maar zij is dood.
*
Het strand was stil en bleek,
ik zat doodstil en keek
naar de blauwe rimpeling --
er was ook windgezing.
Ik wist wie naast me zat
witrokkig en ze had
roosrood het glad gezicht --
er was ook veel zonlicht.
*
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht --
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen --
Maar ik kan het toch niet zeggen.
.
*
Toen de tijden bladstil waren, lang geleen,
is ze geboren, in herfststilte een bloem,
die staat bleeklicht in 't vale lichtgeween, --
regenen doen de wolken om haar om.
Ze stond bleeklicht midden in somberheid,
de lichte oogen, 't blond haar daarom gespreid,
de witte handen, tranen op meen'gen tijd,
een licht arm meisje dat lichthonger lijdt.
Breng over haar bloemgloede kleuren, uw
bloedrood, o nieuw getijde dat is nu.
*
De zon. De wereld is goud en geel
en alle zonnestralen komen heel
de stille lucht door als engelen.
Haar voetjes hangen te bengelen,
meisjesmondjes blazen gouden fluitjes,
gelipte mondjes lachen goudgeluidjes,
lachmuntjes kletterend op dit marmer,
ik zit en warm m' er.
Kijk ze nu loopen wendend om me heen,
't lijkt wel een herfst op den witten steen,
een herfst van dorre en gele kraakbladen,
engelen in wevegoudwaden,
zwevende guldvliezen,
neigende zonbiezen,
fluitende gouden zonnegeluiden,
ze leiden elkaar van uit het zuiden,
ze loopen over mijn marmersteen
in goudmuiltjes heen.
En 't lijkt of ze nu wel overal zijn,
de wereld is vol met een geelen goudwijn.
*
In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,
de zwarte nachtwolken vlogen,
de zwarte loofstammen bogen,
de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden.
't Gezicht was zoo bleek in 't zwarte haar,
de handen wrongen, de mond borg misbaar,
de nek was zwart,
een hel was 't hart,
van daar kwam het zwarte en worgde haar.
Met de wind, met de boomen en met al de wolken
is ze gekomen,
het waren rondom haar groote volken
van zwarte nachtdroomen.
Bij een groot zwart water aan zijn zoom
heeft ze heel stil gestaan,
de lang geleden geboren boom
heeft het toen geraên --
en de wind en de wolken hebben stil gestaan,
ze hadden het niet gedacht,
anders waren ze niet gegaan
en hadden haar niet hierheen gebracht,
en alle zijn ze blijven staan,
de wind en de boomeblaan
en het wolkevolk
en de zwarte golven in de kolk,
en de vaders en de voorouders
stonden omhoog
in stille wolken met hun schouders,
tot de voeten in zwarte toog,
en de kinderen die ze had willen baren,
kwamen rondom
tegen de boomen staan, ze waren
klein en stom,
en één ding dat ze in haar leven
altijd had gehad,
kwam nu heel hoog boven haar zweven
lichtend mat,
een groote vogel, een groote bloem,
een klinkende klok, haar groote roem,
haar stem waarmee ze was geboren
hing nu omhoog en liet zich hooren.
En al die kindren en die ouden
hadden het niet gedacht,
en ook niet de stem die boven de wouden
nog zong in den nacht --
die was altijd in 't leven geweest
haar eenig lam,
die blaatte nu nog als een eenzaam beest
of ze bij hem kwam,
die was het eenige vuur geweest
voor hare handen,
daar kwam ze 's avonds erg bevreesd
uit de menschelanden,
die was het droomen en lavende slaap
voor haar in 't leven geweest,
die stond nu boven, een eenzaam schaap,
een blatend beest.
Maar toch ze ging en ze sleurde mee
in een sleep,
kindren en klanken, in zwarte zee
ging alles scheep,
en 't dreef nog even, het water zwart
vonkte van diamant,
in die groote schipbreuk brak ook het hart,
alles zonk, het laatst de hand.
*
Ik ben alleen in het lamplicht,
de dingen kijken met een glad gezicht,
om me in 't licht.
De dingen staan om me zoo stil
te luistren wat de stilte wil,
vertellen wil.
En een verleden komt me aan de ooren
die stil opkijken en die stil ophooren,
dingen verloren.
*
Mijn liefste was dood,
toen ben ik gegaan
alle werelden door,
ik heb gevonden, de wereld is groot,
maar zij was dood.
Ik heb veel gevonden, de wereld is groot,
er zaten veel in den nacht
met witte vingren wenkend, de macht
van mijne doode was heel groot.
Toen ben ik gekomen op eenen akker,
o mijn liefste word wakker,
gij laagt daar neer zoo zwart,
droomasch, verbrand uw hart.
Gij had te lang gewacht bij het vuur,
elk nacht- en daguur
zaagt ge mind'ren de vlam
alsof een dief haar nam.
En toen het stervend was op 't hout
het roode vuur -- te koud
was het -- toen hebt ge 't opgestookt
met eigen ziel, het heeft gerookt,
het heeft geknetterd, het heeft de vonken
doen springen en lonken,
het vuur heeft sissend het hout gekust
als kleine meisjes -- het is gebluscht,
o mijn liefste word wakker,
uw asch is zoo zwart op den akker.
En in mijn angst ben ik heengegaan
een heel eind weg, over de baan
de roode liederenmonden
om te roepen de dagschuwe,
nachtzieke schaduwe,
haar ziel, die bij de wachtvuren
wachtte de nachturen,
of ze nog levend was,
om te rak'len in de asch,
om te lokken uit de lucht,
als ze soms daarin was gevlucht,
dat ze kwam om me toe te spreken,
langs mijn wangen haar weeke
lippen te laten gaan --
de armen om me te slaan,
met haar vingers mijn hoofd te streelen
in mijn ooren te kweelen,
met haar stem mij te zeggen
dat ik haar altijd heb liefgehad --
Deze monden zijn gegaan,
ik hoorde ze als klokken slaan:
Roode gewaden, roode zij
ligt nu klaar, een groote wei
van roode zijde, kom o kom,
liefste, zijn liefste, ik bid er om.
Rood satijn voor 't rood lichaam,
roode bloemen voor het haar,
roode bladen als om 't raam
wingertgeblaar --
we hebben het allemaal klaargestrooid,
we hebben de wereld uitgerooid
van al het niet brandende, al het niet rood,
ge kunt nu keeren, arm en bloot.
Roode papavers, roode tulpen
vallen rondom de breede fulpen
spreiding van het rood fluweel --
een rood lied zingt er uit de keel
van roode vogelen, vijver wijn
purpert het marmer, in karmijn
zit hij alleen met heete lippen,
roode jonkvrouwen houden de slippen
van zijnen mantel, kom die hij wacht --
rondom duistert de purpere nacht.
Rondom duistert de purpere nacht,
kom keer weer, o kom die hij wacht,
ik ben zijn trouwe roode trompetter,
m en om ga ik, één gedacht
waait mij voort en dreunt geschetter
uit mijnen rooden mond die lacht,
lacht van de weerpijn die zijn hett'er
brandt in mijn rooden armen mond,
'k wilde dat ik u weder vond --
kom keer weer, zijn liefste, hij wacht
in purperrooden gloenden nacht.
Die roode kersen, die roode drank
stroomde en viel vergeefs, die rank
bleef eenzaam in den dorren nacht,
heeft den vogel niet weergebracht.
De avond aâmt nu haar goudgroene licht,
waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?
op aarde staat een altaar opgericht,
groenege takken branden rook en licht,
waar is uw gezicht, waar is uw gezicht?
De avond ademt om goudgroene boomen,
zult ge nu komen, zult ge nu komen,
het kopren mos brandt, aan hun groene toomen
en trenzen schudden al de waterstroomen,
zult ge nu niet komen, zult ge nu niet komen?
Groene ruiters gaan in draf,
rappe hoefklinkers hoogten af,
avondhoogten. --
Groene jachtstoeten rijden op
zwaarbestamden heuveltop
in de hoogte.
Ze blazen daar hoog hun kopren klaroenen,
groene vaandels dragen baroenen,
staan allemaal in avondlicht,
blazen orkest naar het West gericht --
de wereld lavend
gaan zon en avond
dood, o dood -- waar is uw gezicht? --
het wordt zoo donker onder de boomen,
zult ge nu komen, zult ge nu komen,
waar is uw gezicht?
De ruiters zijn naar huis gekomen
elk naar zijn slot in de oude boomen,
de nacht heeft hen in hun sloten gedekt,
de avond had haar niet gewekt.
De zon heeft toen zelf een lied gezongen,
ik had mijn handen gewrongen
omhoog, mij was zoo erg, erg bange,
ik was zoo flauw en zoo moe van verlangen.
Ik heb hem gevraagd te lachen,
zelf kon 'k niet wagen,
mij dacht ze zou komen op zijn verlangen.
,,Ik ga zelf op en kom gereden aan,
prachtige stralen vliegt nu af en aan,
regenwolken regent nu daarneer,
regenboog span u over het zeemeer.
Regen verguld u tot een gouden net,
wereld spreid u tot een goudzijden bed,
zee'n omvalt met een goudwaterval
gouden appel der aard van overal.
Regenwolken nu niet meer,
regenbogen gaat nu ver
kleurige sluiers uiteen scheuren,
wereld ontsluit de hooge deuren,
goudene ruimten opent u --
gouden licht, goud schaduw.
Komt tot mij al wie vergieten
ziel in goud in grooten stoet,
stralen die het leven lieten
nu terug mij tegemoet. --
gaat nu allen achter mij,
breede vleugels, mij ter zij,
staat hier boven alle wolken,
regebogen, en de volken
van mijn dienaars, luide schreeuwt,
gouden stemmen uitgesneeuwd.
Winden, vliegt aan
sneeuw belaan,
aan alle daken
die er raken
woeste sterren ongezien,
zoekt het kind en
gaat te vinden
waar ze ooit heeft kunnen vlien."
Hij stond te wachten
in zijn pracht en
staat nu nog, ze keerde niet --
keerde weer het sneeuwelied.
Mijn liefste is dood,
ik ben gegaan
alle werelden door --
ik heb gevonden, de wereld is groot,
maar zij was dood.
De wereld is groot, een regenboog
heb ik mijn reizen gemaakt,
die staat te branden hemelhoog --
ik rijs daarop brandend naakt.
Mij brandt dit eene groote verdriet,
ik kan niet vinden,
wie eens om mij het leven liet,
die jonge hinde,
dat jonge kindje, die jonge bloem,
die ochtendwolk, die nachteroem,
die witte ster, die bloemewinde,
die jonge hinde.
Ik ben gegaan de werelden door,
ik kan 't niet vinden
waarin ze schuilt die ik zoo minde,
zij is te loor.
Zij was de zon en ik de regen,
zij scheen door mij --
en van ons beide is opgestegen
een kleurenrij.
Die hangt nu boven in de lucht
met wereldvlucht,
de wereld is groot, eindloos groot
maar zij is dood.
*
Het strand was stil en bleek,
ik zat doodstil en keek
naar de blauwe rimpeling --
er was ook windgezing.
Ik wist wie naast me zat
witrokkig en ze had
roosrood het glad gezicht --
er was ook veel zonlicht.
*
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht --
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen --
Maar ik kan het toch niet zeggen.
.
maandag 3 november 2014
donderdag 30 oktober 2014
David Eugene Edwards - The Preacher (Full Documentary, VPRO)
De doku út 2002. David Eugene Edwards spilet op 29 novimber op Explore The North. Yn it kommende nûmer fan De Moanne fan my fjouwer siden plus foto's.
dinsdag 28 oktober 2014
Ferrassingspoëzij fan Tet
Fragmint út 'De wurden en de kleuren 2', út de bondel Brek dyn klank dy't takom jier by de Gerben Rypma Stifting ferskynt.
zondag 26 oktober 2014
Tip fan de Goedhillichman: Sprankeskyn no yn 'e oanbieding foar 5,- euro!
Yn de webwinkel fan de Afûk te bestellen!
Oaren oer Sprankeskyn (Friese Pers Boekerij, Ljouwert 2010):
,,Als lezer hoef je niet alle lagen en beweegredenen van de auteur te doorgronden om onder de indruk te raken van het fantastische, associatieve, beeldenrijke taalgebruik van de dichter. Sprankeskyn is de titel, met het Friese woord spranken in de dubbele betekenis van sterren en vonken. Het dekt de lading in ruime mate, want de woorden spatten als vonken van het papier."
Rynk Bosma yn Wijd en Zijd
,,De foto's daarentegen bij de cyclus 'De timpel' zijn werkelijk adembenemend, net als de gedichten trouwens."
Jelle van der Meulen, Friese literatuursite
,,Sprankeskyn is skitterjend foarmjûn."
Cornelis van der Wal yn it Friesch Dagblad
,,De Vries docht it faker yn syn bondel: twa wrâlden ferbine, twa helten optille. Alderearst binne dêr de keunstfoto’s fan eigen hân, no en dan oan de fersen taheakke, of oarsom. Tekst en byld slute net altyd ien op ien oan, en krekt troch dy spanning wurde beide nei in oare diminsje tild. By de rige ‘Sân sakraminten’ sjogge we in pear kear in neaken model yn it sakrale, en ferkalke, ynterieur fan in tsjerke. It bleate liif fan in frou yn it hûs fan God, ieuwen dominearre troch fergeastlike en dogmatyske mannen."
Eppie Dam yn de Leeuwarder Courant
zaterdag 25 oktober 2014
donderdag 23 oktober 2014
maandag 20 oktober 2014
zondag 19 oktober 2014
dinsdag 14 oktober 2014
David Eugene Edwards op Explore The North 2014!
As I went out one morning
To breathe the air around Tom Paine's,
I spied the fairest damsel
That ever did walk in chains.
I offer'd her my hand,
She took me by the arm.
I knew that very instant,
She meant to do me harm.
Depart from me this moment,
I told her with my voice.
Said she, but I don't wish to,
Said i, but you have no choice.
I beg you, sir, she pleaded
From the corners of her mouth,
I will secretly accept you
And together we'll fly south.
Just then Tom Paine, himself,
Came running from across the field,
Shouting at this lovely girl
And commanding her to yield.
And as she was letting go her grip,
Up Tom Paine did run,
I'm sorry, sir, he said to me,
I'm sorry for what she's done.
.
maandag 13 oktober 2014
Sis jim lidmaatskip fan It Fryske Gea mar op
Henk de Vries, direkteur fan It Fryske Gea, lit oer it wynmûnepark Harlingen Seedyk, dat neffens plan en sûnder protest fan natuerklups realisearre wurde moat boppe-op de súdlikste fan de fiif natuerterreinen 'De Bjirmen', flakby Roptasyl, it neifolgjende witte:
,,De Bjirmen bestaat uit vijf kleine terreinen die tegen de zeedijk aan liggen. Deze gebieden hebben vooral een relatie met de Waddenzee. De clusters molens hebben geen invloed op de natuurwaarden van de Bjirmen, daar staan ze ver genoeg weg van de Waddenkust. Dat was één van de punten waar we goed naar gekeken hebben."
Koartsein: IFG giet akkoart mei Harlingen Seedyk. Ien mûne (170 meter heech) stiet op sa'n tachtich meter ôfstân fan in Bjirmen-terrein. In oare mûne (170 meter heech) stiet op sa'n 150 meter fan Roptasyl sels.
IFG fynt it belangriker om mei de wolven yn de bosk mei te gûlen as te dwaan dêr't it troch leden en donateurs foar betelle wurdt, nammentlik syn natuergebieten te behearen as in goed rintmaster.
Profisiat, Henk de Vries. Ik hoopje dat dizze stommiteit jim bergen leden kostet - en ik sil fan myn libben net lid wurde fan sa'n klup natuer- en lânskipsferrieders as IFG.
,,De Bjirmen bestaat uit vijf kleine terreinen die tegen de zeedijk aan liggen. Deze gebieden hebben vooral een relatie met de Waddenzee. De clusters molens hebben geen invloed op de natuurwaarden van de Bjirmen, daar staan ze ver genoeg weg van de Waddenkust. Dat was één van de punten waar we goed naar gekeken hebben."
Koartsein: IFG giet akkoart mei Harlingen Seedyk. Ien mûne (170 meter heech) stiet op sa'n tachtich meter ôfstân fan in Bjirmen-terrein. In oare mûne (170 meter heech) stiet op sa'n 150 meter fan Roptasyl sels.
IFG fynt it belangriker om mei de wolven yn de bosk mei te gûlen as te dwaan dêr't it troch leden en donateurs foar betelle wurdt, nammentlik syn natuergebieten te behearen as in goed rintmaster.
Profisiat, Henk de Vries. Ik hoopje dat dizze stommiteit jim bergen leden kostet - en ik sil fan myn libben net lid wurde fan sa'n klup natuer- en lânskipsferrieders as IFG.
Om dit gebiet giet it:
zondag 12 oktober 2014
zaterdag 11 oktober 2014
It Fryske Gea: provinsjale organisaasje foar it ferkwânseljen fan natuergebieten?
De kommisje-Winsemius hat it wynpark Harlingen Seedyk op it each as in plan dat realisearre wurde moatte soe: 170 meter hege yndustriële mêsten tusken de yndustryhaven fan Harns en Roptasyl.
De sammele natuerklups, ynklusyf It Fryske Gea, hawwe posityf op it adfys fan de kommisje reagearre.
Mei net in wurd reppe de sammele natuerklups nóch It Fryske Gea oer it lullige feitsje dat in part fan ien fan de natuergebieten fan It Fryske Gea, ‘De Bjirmen’, presys tusken de yndustryhaven fan Harns en Roptasyl yn leit. En der is al helendal gjin praat troch de sammele natuerklups, noch troch It Fryske Gea, oer it unike hillige plak dat Roptasyl is.
De blanken moarden de buffalo’s út en It Fryske Gea ferbrast net allinnich syn eigen kapitaal oan de waan fan de dei, mar en passant ek ien fan de meast bysûndere ‘lieus de mémoire’ oan de Fryske waadkust. In oare konklúzje is net mooglik.
De direkteur fan It Fryske Gea, Henk de Vries, hat begin dit jier noch by heech en by leech folhâlden dat It Fryske Gea him teskoar sette soe tsjin elke bedriging fan syn natuergebieten. Mar Henk de Vries produsearre mei dat sizzen blykber itselde fenomeen as dêr’t aansen de subsydzjemûnen boppe-op syn (no noch) natuergebiet op draaie: wyn.
Aansens sille Deputearre en Provinsjale Steaten kedize oer it adfys fan de kommisje-Winsemius. As ien fan de spesjaalste plakjes fan Fryslân gjin beskerming krijt fan Fryslâns ‘natuerbeskermers’, dan sille heil en sûn ferstân komme moatte fan ús politisy. Fan de FNP op it foarste plak.
Rêd Roptasyl, skras Harlingen Seedyk.
Miskien helpt it in lyts bytsje as jo dizze tekst yn in mailtsje plakke en stjoere nei sawol It Fryske Gea (info@itfryskegea.nl) as nei de Steatefraksje fan de FNP (fnp@fryslan.nl).
Mei net in wurd reppe de sammele natuerklups nóch It Fryske Gea oer it lullige feitsje dat in part fan ien fan de natuergebieten fan It Fryske Gea, ‘De Bjirmen’, presys tusken de yndustryhaven fan Harns en Roptasyl yn leit. En der is al helendal gjin praat troch de sammele natuerklups, noch troch It Fryske Gea, oer it unike hillige plak dat Roptasyl is.
De blanken moarden de buffalo’s út en It Fryske Gea ferbrast net allinnich syn eigen kapitaal oan de waan fan de dei, mar en passant ek ien fan de meast bysûndere ‘lieus de mémoire’ oan de Fryske waadkust. In oare konklúzje is net mooglik.
De direkteur fan It Fryske Gea, Henk de Vries, hat begin dit jier noch by heech en by leech folhâlden dat It Fryske Gea him teskoar sette soe tsjin elke bedriging fan syn natuergebieten. Mar Henk de Vries produsearre mei dat sizzen blykber itselde fenomeen as dêr’t aansen de subsydzjemûnen boppe-op syn (no noch) natuergebiet op draaie: wyn.
Aansens sille Deputearre en Provinsjale Steaten kedize oer it adfys fan de kommisje-Winsemius. As ien fan de spesjaalste plakjes fan Fryslân gjin beskerming krijt fan Fryslâns ‘natuerbeskermers’, dan sille heil en sûn ferstân komme moatte fan ús politisy. Fan de FNP op it foarste plak.
Rêd Roptasyl, skras Harlingen Seedyk.
Miskien helpt it in lyts bytsje as jo dizze tekst yn in mailtsje plakke en stjoere nei sawol It Fryske Gea (info@itfryskegea.nl) as nei de Steatefraksje fan de FNP (fnp@fryslan.nl).
dinsdag 7 oktober 2014
Al protest heard fan It Fryske Gea?
Hjir, by Roptasyl, moatte 170 meter hege wynmûnen komme te stean, inisjatyf fan in boer. Boppe op it natuergebiet De Bjirmen fan It Fryske Gea. Al protest heard fan It Fryske Gea, anyone? Wat foar Annigje Toering fan de FNP?
Sjoch ek: Dossier Wynenerzjy
maandag 29 september 2014
woensdag 24 september 2014
Twa Spaansktalige gedichten oerset troch Klaas Bruinsma
Gustavo Adolfo Bécquer (1836-1870)
Jitris en Ienris
De swarte swellen komme wis werom
en hingj’ oan dyn balkon har nêsten op,
om jitris mei har wjokken tsjin dyn rút
al boartsjend oan te klopjen;
Lykwols, dy swellen dy’t har flecht bedimmen,
dat hja dyn skientme en myn lok beskôgen,
ja al dy swellen dy’t ús nammen leard ha,
dy komme net werom!
De tichte kamperfoeljes komme wer,
dat hja de muorren om dyn hôf beklimme
en jitris yn de jûn har blommen iep’nje,
ja jitte moaier blommen,
Lykwols, dy’t mei de dauwe strjemme wiene
waans drippen wy ferwûnd’re beevjen seagen
en fallen, lyk de triennen fan de dea,
dy komme net werom!
Wer komme yn dyn earen en wjerklinke
de wurden dy’t fan fjoer’ge leafde baarne,
dyn herte sil ek út ’e djippe sliep
miskien, miskien ûntweitsje;
mar stil, yn ’t wûnder wei en op ’e knibbels,
allyk hja God oanbidde foar syn alter,
sa’t ik dy leave… lit dy net ferryfl’je:
sa mint dy nea ien wer.
Rubén Dariío (1867-1916)
Symfony yn griis grut
De see lyk in wide kwiksulveren spegel
wjerspegelet de ets fan in himel fan sink.
Yn ’e fierte besmoargje swermen fan fûgels
de grûn, glêd polyste mei ’t geizige griis.
De sinn’ as in glês, in rûn en skier matglês,
reizget traach mei de trêd fan in sike omheech.
De wyn fan de see jout him del yn de skaden
en hat ta in kjessen har djipswart ferwiel.
De weagen dy’t dynje mei ’t leadene liif,
dy lykje te kjirmen ûnder de pier.
Op in trosse sit stil syn pipe te smoken
in seeman en mym’ret en tinkt oan de strânen
fan in dizich en fier en dampich klam lân.
Hy is âld, dizze seerob, syn troanje is taand troch
de fjoerstrielen fan de sinne fan Brazylje.
De woaste taifûns fan de seeën fan Sina,
dy seagen him sûpen syn flesse jenever.
It skom, boarnd fan joadium en fan salpeter,
ken al tiden en tiden syn drankreade noas,
syn kroezige hier, syn atletyske biseps,
syn seildoeks súdwester, syn keperen kile.
En dwers troch de reekwalm fan de tabak
sa sjocht de âld man ’t fier en dizige lân.
Dêr is op in hite en goudgiele middei
de brik hinne syld, en spand stien’ de seilen.
Middeisskoft yn de tropen. De seerob dy’t slûget.
No wurdt alles bewuoll’ yn ‘e toanaard fan griis.
In ûnbidige, sêfte doezeler liket
de grins fan de bochtige kym út te wiskjen.
Middeisskoft yn de tropen. It oerâlde yntsje
strykt oan syn heaze, teseage gitaar,
wylst it imerke ynset in ientoanige solo
op de iennichste snare fan syn fioele.
[Ut: Klaas Bruinsma, gearst. en oers., Blomlêzing út ’e Spaanske poëzij (Elikser, Ljouwert 2014)]
Jitris en Ienris
De swarte swellen komme wis werom
en hingj’ oan dyn balkon har nêsten op,
om jitris mei har wjokken tsjin dyn rút
al boartsjend oan te klopjen;
Lykwols, dy swellen dy’t har flecht bedimmen,
dat hja dyn skientme en myn lok beskôgen,
ja al dy swellen dy’t ús nammen leard ha,
dy komme net werom!
De tichte kamperfoeljes komme wer,
dat hja de muorren om dyn hôf beklimme
en jitris yn de jûn har blommen iep’nje,
ja jitte moaier blommen,
Lykwols, dy’t mei de dauwe strjemme wiene
waans drippen wy ferwûnd’re beevjen seagen
en fallen, lyk de triennen fan de dea,
dy komme net werom!
Wer komme yn dyn earen en wjerklinke
de wurden dy’t fan fjoer’ge leafde baarne,
dyn herte sil ek út ’e djippe sliep
miskien, miskien ûntweitsje;
mar stil, yn ’t wûnder wei en op ’e knibbels,
allyk hja God oanbidde foar syn alter,
sa’t ik dy leave… lit dy net ferryfl’je:
sa mint dy nea ien wer.
Rubén Dariío (1867-1916)
Symfony yn griis grut
De see lyk in wide kwiksulveren spegel
wjerspegelet de ets fan in himel fan sink.
Yn ’e fierte besmoargje swermen fan fûgels
de grûn, glêd polyste mei ’t geizige griis.
De sinn’ as in glês, in rûn en skier matglês,
reizget traach mei de trêd fan in sike omheech.
De wyn fan de see jout him del yn de skaden
en hat ta in kjessen har djipswart ferwiel.
De weagen dy’t dynje mei ’t leadene liif,
dy lykje te kjirmen ûnder de pier.
Op in trosse sit stil syn pipe te smoken
in seeman en mym’ret en tinkt oan de strânen
fan in dizich en fier en dampich klam lân.
Hy is âld, dizze seerob, syn troanje is taand troch
de fjoerstrielen fan de sinne fan Brazylje.
De woaste taifûns fan de seeën fan Sina,
dy seagen him sûpen syn flesse jenever.
It skom, boarnd fan joadium en fan salpeter,
ken al tiden en tiden syn drankreade noas,
syn kroezige hier, syn atletyske biseps,
syn seildoeks súdwester, syn keperen kile.
En dwers troch de reekwalm fan de tabak
sa sjocht de âld man ’t fier en dizige lân.
Dêr is op in hite en goudgiele middei
de brik hinne syld, en spand stien’ de seilen.
Middeisskoft yn de tropen. De seerob dy’t slûget.
No wurdt alles bewuoll’ yn ‘e toanaard fan griis.
In ûnbidige, sêfte doezeler liket
de grins fan de bochtige kym út te wiskjen.
Middeisskoft yn de tropen. It oerâlde yntsje
strykt oan syn heaze, teseage gitaar,
wylst it imerke ynset in ientoanige solo
op de iennichste snare fan syn fioele.
[Ut: Klaas Bruinsma, gearst. en oers., Blomlêzing út ’e Spaanske poëzij (Elikser, Ljouwert 2014)]
maandag 22 september 2014
zondag 21 september 2014
Presintaasje twa HotSum-útjeften freed yn Harns
PARSEBERJOCHT / PERSBERICHT
Boekpresintaasjes útjouwerij HotSum yn restaurant Stoof
Op freed 26 septimber wurde twa boeken presintearre dy’t koartby publisearre binne troch de útjouwerijen HotSum en De Contrabas. Dat sil plakfine yn Restaurant Stoof, Franekereind 23, 8861 AA, Harns.
Yn de Fryske essaybondel Alde Meuk? ûndersykje trije Fryske wittenskippers it ferskynsel ‘klassike boeken yn it Frysk’. Dizze bondel is ûntstien troch gearwurking fan útjouwerijen HotSum, De Contrabas en it Sirkwy Sympoasium. Dêrnei sjocht de Frysk-Nederlânsktalige bondel Tei-iizje / Lok-azen fan Aggie van der Meer (1927) it ljocht. It is har sechsde dichtbondel.
Programma
16.30 oere Ynrin mei kofje en wat derby
17.00 oere Presintaasje
Sprekkers: Chrétien Breukers fan De Contrabas, Jetske Bilker fan útjouwerij HotSum en Teake Oppewal fan Sirkwy Sympoasium
18.00 oere Utrikking Tei-iizje / Lok-azen fan Aggie van der Meer
Aggie van der Meer lêst út eigen wurk
Nei ôfrin kinne jo yn klassike styl ite: der is in spesjaal menu ‘Alderwetsk lekker’ yn de foarm fan in stoofpriuwerij foar de priis fan € 15,-. Foar dy’t iten bliuwe wol: graach efkes reservearje. Info@restaurantstoof.nl of tel. 0517-858537.
-----------------------------------------------------------------------------------------
Boekpresentaties uitgeverijen HotSum in restaurant Stoof
Op vrijdag 26 september worden twee boeken gepresenteerd die kortgeleden zijn gepubliceerd door de uitgeverijen HotSum en De Contrabas. Dit zal plaatsvinden in Restaurant Stoof, Franekereind 23, 8861 AA, Harlingen.
In de Friese essaybundel Alde Meuk? buigen drie Friese wetenschappers zich over het verschijnsel ‘klassieke boeken in het Fries’. Deze bundel is ontstaan door samenwerking van uitgeverijen HotSum, de Contrabas en het Sirkwy Sympoasium. Daarna ziet de Fries-Nederlandstalige bundel Tei-iizje / Lok-azen van Aggie van der Meer (1927) het licht. Het is haar zesde dichtbundel.
Programma
16.30 uur Inloop met koffie en iets erbij
17.00 uur Presentatie
Sprekers: Chrétien Breukers van De Contrabas, Jetske Bilker van uitgeverij HotSum en Teake Oppewal van Sirkwy Sympoasium
18.00 uur Uitreiking Tei-iizje / Lok-azen van Aggie van der Meer
Aggie van der Meer leest voor uit eigen werk
Na afloop kunt u in klassieke stijl eten: er is een speciaal menu ‘Ouderwets lekker’ in de vorm van een stoofproeverij voor de prijs van € 15,-. Voor wie wil blijven eten: graag even reserveren. Info@restaurantstoof.nl of tel. 0517-858537.
.
zaterdag 20 september 2014
woensdag 17 september 2014
maandag 15 september 2014
Twadde essaybondel ferskynt yn novimber by útjouwerij De Contrabas yn Utert
Om 15 novimber hinne ferskynt by útjouwerij De Contrabas yn Utert myn twadde, sa'n 240 siden tsjûke essaybondel Erfskip & krisis. Essays oer Fryslân en Fryske literatuer 2.
Abe de Vries (1965) is, neist dichter en sjoernalist, ien fan de belangrykste essayïsten yn de Fryske literatuer. Yn 2008 ferskynde syn essaybondel Identiteit & kowesturten, wêryn’t er pleite foar mear refleksje op de Fryske literatuerhistoarje. Op it snijflak fan literatuer, skiednis en autobiografy bringt dizze twadde bondel in seleksje fan essays, koartere skôgjende stikken, ynterviews, taspraken en ferkenningen dy’t er skreau fan 2008 ôf. Abe de Vries krige yn 2005 de Gysbert Japicxpriis foar syn twadde dichtbondel In waarm wek altyd (2004). Identiteit & kowesturten waard yn 2012 nominearre foar de Fedde Schurerpriis.
Abe de Vries (1965) is, neist dichter en sjoernalist, ien fan de belangrykste essayïsten yn de Fryske literatuer. Yn 2008 ferskynde syn essaybondel Identiteit & kowesturten, wêryn’t er pleite foar mear refleksje op de Fryske literatuerhistoarje. Op it snijflak fan literatuer, skiednis en autobiografy bringt dizze twadde bondel in seleksje fan essays, koartere skôgjende stikken, ynterviews, taspraken en ferkenningen dy’t er skreau fan 2008 ôf. Abe de Vries krige yn 2005 de Gysbert Japicxpriis foar syn twadde dichtbondel In waarm wek altyd (2004). Identiteit & kowesturten waard yn 2012 nominearre foar de Fedde Schurerpriis.
zaterdag 13 september 2014
Richard Hugo - Degrees Of Gray In Philipsburg
You might come here Sunday on a whim.
Say your life broke down. The last good kiss
you had was years ago. You walk these streets
laid out by the insane, past hotels
that didn’t last, bars that did, the tortured try
of local drivers to accelerate their lives.
Only churches are kept up. The jail
turned 70 this year. The only prisoner
is always in, not knowing what he’s done.
The principal supporting business now
is rage. Hatred of the various grays
the mountain sends, hatred of the mill,
The Silver Bill repeal, the best liked girls
who leave each year for Butte. One good
restaurant and bars can’t wipe the boredom out.
The 1907 boom, eight going silver mines,
a dance floor built on springs—
all memory resolves itself in gaze,
in panoramic green you know the cattle eat
or two stacks high above the town,
two dead kilns, the huge mill in collapse
for fifty years that won’t fall finally down.
Isn’t this your life? That ancient kiss
still burning out your eyes? Isn’t this defeat
so accurate, the church bell simply seems
a pure announcement: ring and no one comes?
Don’t empty houses ring? Are magnesium
and scorn sufficient to support a town,
not just Philipsburg, but towns
of towering blondes, good jazz and booze
the world will never let you have
until the town you came from dies inside?
Say no to yourself. The old man, twenty
when the jail was built, still laughs
although his lips collapse. Someday soon,
he says, I’ll go to sleep and not wake up.
You tell him no. You’re talking to yourself.
The car that brought you here still runs.
The money you buy lunch with,
no matter where it’s mined, is silver
and the girl who serves your food
is slender and her red hair lights the wall.
.
Say your life broke down. The last good kiss
you had was years ago. You walk these streets
laid out by the insane, past hotels
that didn’t last, bars that did, the tortured try
of local drivers to accelerate their lives.
Only churches are kept up. The jail
turned 70 this year. The only prisoner
is always in, not knowing what he’s done.
The principal supporting business now
is rage. Hatred of the various grays
the mountain sends, hatred of the mill,
The Silver Bill repeal, the best liked girls
who leave each year for Butte. One good
restaurant and bars can’t wipe the boredom out.
The 1907 boom, eight going silver mines,
a dance floor built on springs—
all memory resolves itself in gaze,
in panoramic green you know the cattle eat
or two stacks high above the town,
two dead kilns, the huge mill in collapse
for fifty years that won’t fall finally down.
Isn’t this your life? That ancient kiss
still burning out your eyes? Isn’t this defeat
so accurate, the church bell simply seems
a pure announcement: ring and no one comes?
Don’t empty houses ring? Are magnesium
and scorn sufficient to support a town,
not just Philipsburg, but towns
of towering blondes, good jazz and booze
the world will never let you have
until the town you came from dies inside?
Say no to yourself. The old man, twenty
when the jail was built, still laughs
although his lips collapse. Someday soon,
he says, I’ll go to sleep and not wake up.
You tell him no. You’re talking to yourself.
The car that brought you here still runs.
The money you buy lunch with,
no matter where it’s mined, is silver
and the girl who serves your food
is slender and her red hair lights the wall.
.
Abonneren op:
Posts (Atom)