Overgenomen van de Contrabas, eindelijk een nieuwe aflevering. Deze keer over poëziefestivals:
Of de poëzie nu uit de huiskamer wordt verbannen naar de rokerige cafézaal of de frisgroene doorgangen van het stadspark, feit blijft dat Erato en Terpsichore van die exodus koppijn krijgen. Dat deze muzen van hymne en lyriek zich niettemin willoos laten wegvoeren uit hun natuurlijk theater zal dan ook alles met hun onderhorigheid aan de egomanie van de tijdgeest te maken hebben. En niets met werkelijke belangstelling bij hun beider beulen voor poëzie.
Is toch leuk, een poëziefestival? Of je blijft bivakkeren en potdicht beneveld raakt van alle lyriek die over je uitwaaiert, of dat je maar een paar uitgesproken dichtregels proeft als oude wijn en vervolgens, spiritueel verrijkt, afdruipt omdat je nog nasi-bamivlees moet halen bij de Aldi, dat maakt eigenlijk niet uit. Je hebt je vermaakt!
Of je het mysterie achter de woorden kunt aanwijzen? Dat kun je niet. Want daar staat de volgende dichter alweer te oreren, al dan niet op de beat van iets dat lawaai bij de woorden maakt. Of je des dichters dwarsverbanden tussen woord zus van regel zo en woord zo van regel zus opmerkt, is to-taal on-be-lang-rijk. Het gaat er maar om dat je even een idee hebt gekregen van de dichter. Hoe lang zijn neus is en hoe rond haar gezichtje. Hetzelfde gaat op voor dichters, maar dan andersom.
Wie in de veronderstelling verkeert een handvol heuse gedichten te hebben geschreven, kan zelfs solliciteren. Naar een plek op het festivalpodium.
Solliciteren, veel gekker moet het niet worden. Bij Dichters in de Prinsentuin is het al sinds jaar en dag usance dat een kleine dichterselite voor een optreden wordt uitgenodigd, terwijl de grote massa eerst werk moet insturen. Waarvan een deskundige jury dan iets vindt. Duim omhoog betekent kom maar op, duim omlaag taai maar af. Bij Onbederf’lijk Vers, dat zich het “grootste gratis toegankelijke poëziefestival van Nederland” noemt, werkt het precies zo. En er zijn vast meer voorbeelden te vinden. Het sterft immers van de poëziefestivals. Er is een heuse poëziefestivalplaag in Nederland, van daarboven gezonden om ons op nog onontdekt talent te attenderen.
Zouden sociale dienst en UWV zo’n sollicitatie accepteren als een poging tot het vinden van werk? Wordt het schrijven van festivalgedichten wellicht vermeld in de werkmap en voorzien van een goedkeurende krul van de werkcoach? Hoeft zo’n dichter dan wellicht geen wortels van plastic siergras te kortwieken? Ik hoop het maar. Dan zijn de gekalligrafeerde, ingestuurde en door een ballotagecommissie beoordeelde maar helaas te licht bevonden gedichten in ieder geval niet voor niets geschreven. U hebt talent, probeert u het volgend jaar vooral weer.
Waarom gebeurt zoiets? Waarom laten would-be dichters zich zulke vernederingen welgevallen? Nou ja, dat is bekend, alles voor drie minuten roem. Maar waar halen de organisatoren van zulke festivals eigenlijk de gore moed vandaan om minnaars van de poëzie te degraderen tot colporteurs van het woord?
Twee redenen. Subsidieverstrekkers stellen als voorwaarde dat een poëziefestival, hoewel uit de aard der zaak een elitair samenzijn, gedragen dient te worden door een zo breed mogelijke groep optredenden. Om te laten zien dat ze ons geld niet verbrassen aan maar weer een gevalletje ons-kent-ons. En natuurlijk om de cultuurproductie in brede zin te bevorderen. Tweede reden is de drukke agenda en het (altijd) beperkte budget van de organisatoren. Die ontdekken liever nieuw talent dat per toeval in hun brievenbus ploft dan dat ze zelf tijdrovend verkenningswerk doen.
Zo langzamerhand wordt het tijd voor een grote schoonmaak in festivalland. Niet om al die honderden podiumhongerige, nog net niet belauwerkranste dichters de toegang tot de eeuwige festivalvelden te ontzeggen. Nee, om te zorgen dat festivals gaan waarover ze zouden moeten gaan: over Poëzie.
Ik stel mij de ideale wereld als volgt voor. Er wordt geen gedicht meer voorgelezen zonder dat de tekst te volgen is op een groot scherm. Er wordt geen dichter meer het podium opgesleurd zonder dat het publiek een idee is meegeven over thematiek en strekking van diens werk. De sollicitatieplicht wordt afgeschaft; een dichter treedt slechts op uitnodiging op. Deelnemende dichters dienen minimaal een half uur te vullen met poëzie. Deelnemende dichters rekenen daar minimaal het tarief voor dat wordt gehanteerd door de Stichting Schrijvers School Samenleving. En krijgen dat ook uitbetaald.
Zo. Erato en Terpsichore knikken. Alsof ze willen zeggen: dank dat je ons wilt redden van het lollytaartmaken en het hondenkussenvullingknippen.
1 maart 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten