Voor mijn eigen dagen zing ik niet,
Maar voor wie na mij wordt geboren;
Jullie zullen, na mijn dood, mijn lied
In oor en hart nog horen.
Mijn harp wordt stom, ik zink in ’t graf,
En ’t gras groeit op mijn steen;
Maar, mag ’t stof vervallen tot kaf,
De geest schijnt er doorheen!
Als Frieslands volk zijn taal verlaat,
Een boeman zal ’t bezoeken
Die spokend in de nacht omgaat,
En ’t bastaardvolk vervloeken.
’t Holgrommend schijnsel, dat ben ik!
Mij kan geen bergtop tarten;
’k Sla, met de zweepslag van de schrik,
Het bloed uit jullie harten.
Is van een dichtershart de klop
Ook jong, met vaste trouw,
Hem zeg ik: ‘Voor taal en wet, kom op!
Neem aan, mijn harp is voor jou.’
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten