1
Van de tentamenlast bevrijd, had zij
voor zaterdag een vriendje uitgenodigd;
't was avond, en op tafel stond in 't kaarslicht
de stevig dichtgekurkte rode wijn.
Maar zondagmorgen ving met regen aan;
en de logé sloop, een ervaring rijker,
steels weg en nam zijn kleren van de spijker,
die losjes in het pleisterwerk bleef staan.
Ze pakte van 't bureautje bij de muur
een beker, goot een restje thee naar binnen.
De woning sliep nog op dit vroege uur.
Ze lag in bad en voelde hoe in 't midden
de bodem bladderde, en plotseling
kroop toen de leegte, licht naar badschuim geurend,
haar lichaam in door nog een opening,
die na vannacht bekend was met de wereld.
2
De hand, die stil de deur geopend had,
was - hij schrok op - besmeurd; hij stak hem weg en
het geld, nog van de wijn teruggekregen,
liet horen dat het in de voering zat.
De straat was leeg. Er dreven peukjes rond
in 't water, stromend uit de regenpijpen.
Hij zag opnieuw het stucwerk en de spijker,
en van zijn opgezwollen lippen klonk
een vloek. De leegte bleef onaangedaan,
hij bloosde hevig en - bewust van 't vreemde
van zijn gedrag - was door de grond gegaan,
als daar de trolleybus niet was verschenen.
Weer thuisgekomen, kleedde hij zich uit,
niet kijkend naar de sleutel, die nu afhing,
op vele deuren past en stonk naar zweet,
verbijsterd door de allereerste draaiing.
1970
Vertaling: Peter Zeeman
Uit: Joseph Brodsky, De herfstkreet van de havik. Een keuze uit de gedichten, 1961-1986 (De Bezige Bij, Amsterdam 1989)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten