vrijdag 12 augustus 2011

Czeslaw Milosz - Maria Magdalena en ik

De zeven onreine geesten van Maria Magdalena,
door de Leraar met gebed bij haar uitgedreven,
stijgen als vleermuizen op in de lucht
terwijl zij, een been opgetrokken, het andere
gebogen bij de knie, neerzit en verdiept staart
naar haar grote teen en het riempje van haar sandaal,
alsof ze voor het eerst zoiets vreemds ziet.
Haar kastanjebruine haar krult zich in ringen
en bedekt haar schouders, sterk, bijna mannelijk,
het valt over haar arm in een donker grijsblauwe jurk,
waaronder haar naaktheid oplicht als fosfor.
Haar gezicht is wat zwaar, haar hals herbergt
een stem, die dof en laag is, als omfloerst.
Maar ze zal niets zeggen. Voor altijd tussen
het element van het vlees en het tweede, de hoop,
zal ze zo blijven, met rechts onder op het doek
de initialen van de schilder die haar begeerde.



Berkeley, 1985
(Ut: Kronieken, 1987. Oersetting: Gerard Rasch)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten