zondag 17 juni 2012

Hrabal, 'Al te luide eenzaamheid' (fragmint)



"Vijfendertig jaar lang heb ik oud papier geperst op mijn mechanische pletpers, vijfendertig jaar lang had ik gedacht dat ik zo, zoals ik werkte, voor altijd zou blijven werken, dat die pers met mij met pensioen zou gaan, maar de derde dag nadat ik die gigant van een pers bij Bubny had gezien, werd het tegendeel van al mijn dromelarij werkelijkheid. Ik kwam op mijn werk en daar stonden twee jongelui, ik herkende ze, het waren leden van de socialistische arbeidersbrigade, ze waren gekleed alsof ze zo dadelijk baseball moesten spelen met hun oranje handschoenen en oranje Amerikaanse petten met klep en blauwe werkbroeken tot aan hun tepels en groene coltruien onder de galgjes. Een triomfantelijke chef leidde hen rond in mijn keldergewelf, liet hun mijn pletpers zien en de jongelui voelden zich er meteen thuis, ze legden schoon papier op de tafel en zetten daar hun flessen melk op en ik stond daar bedeesd en beduusd bij, ik voelde me gestresst en gepresst en opeens merkte ik aan mijn lichaam en ziel dat ik nooit meer in staat was om me aan te passen, dat ik in dezelfde situatie verkeerde als ooit die monniken van een paar kloosters, toen deze erachter kwamen dat Copernicus een ander slag kosmische wetten had uitgevonden dan tot dan toe had gegolden, dat de aarde niet het centrum van de wereld was, maar omgekeerd, die monniken hebben toen collectief zelfmoord gepleegd, omdat ze zich geen wereld konden voorstellen die anders was dan die waarin en waardoor ze tot dan toe hadden geleefd. De chef zei me vervolgens dat ik de binnenplaats aan moest vegen, of meehelpen of helemaal niets doen, want de volgende week kon ik schoon papier gaan verpakken in de kelders onder de drukkerij van Melantrich, dat ik daar niets anders zou hoeven te doen dan schoon papier verpakken. En toen werd het zwart voor mijn ogen, want ik die vijfendertig jaar lang stampsel en maculatuur tot balen had geplet, ik dus die niet kon leven zonder die verrassing dat ik elk moment een mooi boek als premie uit dat walgelijke papier kon vissen, ik moest onbevlekt, onmenselijk schoon papier gaan verpakken. Die tijding wierp me op de eerste keldertree en daar zat ik dan als een hansworst, geheel door die tijding uit het veld geslagen, mijn armen hingen slap over mijn knieën, met een gebarsten glimlach blikte ik naar die twee jongelieden die er niets aan konden doen, omdat hun was gezegd dat ze in de Spálená papier moesten pletten, en dus waren ze gegaan, want het was hun brood, hun opdracht, ik zag ze met de mestvork het oud papier in de trog gooien en vervolgens de groene en rode knop indrukken, en ik troostte me met de dwaze hoop dat die machine van me in staking zou gaan, dat die er de brui aan zou geven, dat ze zou veinzen dat haar tandradjes en aandrijfwielen waren vastgelopen, maar ook die mechanische pletpers van me pleegde verraad, ze werkte heel anders, net als toen ze nog jong was, ze daverde op volle toeren en zelfs wanneer ze vlak bij het fatale keerpunt kwam, tinkelde ze even en vanaf de eerste baal tinkelde ze de hele tijd, alsof ze me stond uit te lachen, alsof ze wilde aantonen dat pas onder socialistische handen haar hele capaciteit en potentialiteit ten volle konden gedijen."

2 opmerkingen:

  1. 't is 'n prachtig ferhaal dêr't dut fragmint út komt. De aldermooiste sin dy't in dut soawel komies, tragies as humoristisch "monoloog-ferhaal" om de soafeul bladsiden werom komt fyn ik nag altyd: DE HEMEL IS NIET HUMAAN.
    Sou dut de lêste gedachte in syn hoofd weest hewwe doe't-y út 't sikenhúsrút fâllen of sprongen is?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Nou sis! As motto fan de roman dêr't ik in pear jier lyn ris in begjin mei makke ha, hie ik: "De himel is net humaan en it libben boppe my en ûnder my en binnen yn my likemin." Wie tekene, B. Hrabal.

    BeantwoordenVerwijderen