vrijdag 10 juni 2011
STUDIO OUDEBILDTZIJL (8): Meer registers dan een gemiddeld Brabants kerkorgel
Martijn Benders, Wat koop ik voor jouw donkerwilde machten, Willem (Uitgeverij Loewak, z.p. 2011)
www.decontrabas.com
In die schitterende, nachtenlang durende film van Edgar Reitz, ‘Die Zweite Heimat’, is de door Duitse ‘Sehnsucht’ geobsedeerde Juan wel een van de meest tragische figuren. Spreker van elf talen – tien, om precies te zijn, de elfde is de muziek -, goochelaar op circusniveau, marimbatovenaar, folklorekunstenaar, ja, wat niet al, kom er nog eens om, Juan is alles en kan alles, een wonderkind of een total loss, dat, de kijker voelt het, tenonder moet gaan aan zijn vele talenten. Maar wie is Juan?
In poëtisch Nederland gaat hij door het leven onder de schuilnaam Martijn Benders, niet uit pastelrood Chili maar uit Mierlo in bourgondisch Brabant afkomstig, bouwjaar 1971. In 2009 debuteerde hij bij Nieuw Amsterdam met zijn overwegend lovend ontvangen eersteling Karavanserai, een belofte genoemd, die hem een nominatie opleverde voor de C. Buddingh’-prijs, die echter aan zijn neus voorbijging. Toen al sloeg de menigvuldigheid, de voegen krakend doende veelheid als een warme damp van de pagina’s en dat is drie jaar later niet anders. De dichter van de 90 gedichten in Wat koop ik voor jouw donkerwilde machten, Willem bedient beduidend meer registers dan een gemiddeld Brabants kerkorgel telt. En dat is helemaal niet erg.
Cynisch, lyrisch, klinisch, ongedurig en immer ongenadig ranselt Benders zijn pelotons oneliners over de pagina’s, zoals een drillsergeant zijn soldaten uit de loopgraven jaagt, in compacte, meestal slechts twee- of drieregelige strofen die als mitrailleurstoten op gene zijde cq. de lezer die zich daar angstig en zichzelf bevuilend schuilhoudt worden afgevuurd. Maar dat klinkt gewelddadiger dan hier op z’n plaats is. Want het aardige is: het gaat eigenlijk nergens over in zijn bundel. Het gaat over taal (daar heb je ’t weer – je mag het tegenwoordig nergens – anders – meer ‘over’ hebben) en het gaat, meer in het bijzonder, over de taal van Benders:
Of metaforisch taalgebruik nog wel kan na Nine Eleven.
Democratie heeft een wielklem nodig, vrijheid
is maar een bedenksel van armlastige denkers. Wielen
draaien rond. Is oorlog een voortzetting van de ziel met andere wielen?
Waarom ben ik trouwens bang voor mijn toetsenbord?
Omdat het toetsenbord misschien in de dwangbuis moet? Omdat het soms oeverloos asscocieert, omdat het wordt geregeerd door het kortademige duo inval & ingeving? Maar ook daarop komt, in hetzelfde gedicht ‘Einde regel’, het antwoord:
Even een mededeling tussendoor voor de literaire kritiek.
Ga een baan zoeken, lul.
Zowat alles wat er toe doet in en buiten deze wereld wordt wel even aangestipt, van meisjes tot het broeikaseffect, de tijd, de liefde, verschillende soorten sterren, Hollywood, kinderarbeid in India, het kontje van de buurvrouw en noem maar op, maar nooit vervelen de hapklare brokken die Benders serveert. Dat komt omdat hij zo vreselijk z’n best doet om niet de lyrisch dichter te zijn die hij ten diepste is. Dat komt omdat hij elke aanzet, elke aansporing tot uitdieping en uitwerking, ieder begin van een durende melodie, de weg afsnijdt met een witregel, een nieuw begin, of een dooddoener die net zo goed humor kan heten.
Hoe het kan dat één ongeordende, doorgaande stroom gedichten, op het oog zonder plan of doel, opbouw of richting geschreven, zo kan fascineren is lastig uit te leggen. Inderdaad, zoek een baan, lul. Benders schrijft keurige zinnen met hoofdletters en een punt, en halfrijmt er op los, maar klassiek zijn deze gedichten toch allesbehalve en muziekmaken is ook niet hun hoogste doel. Hij associeert zich een slag in de rondte, maar niettemin is deze poëzie van hem en van niemand anders. Flauwiteit volgt op vondst, en vice versa, en toch gaat het meestal net op tijd goed:
Porno
Het blijft een knorrig woordje. Porno.
Kale oude mannen porren elkaar.
Het waait. Porno.
Boze dwergen in poppenhuizen
maken proefritten in kleermakerszit
met mijn buurmeisje.
Wie pikt alles weg
uit de afdeling gevonden voorwerpen?
Wie durft er nog mooi te zijn? Ik niet.
“Een veelbelovend dichter, puttend uit een hoorn des overvloeds,” schreef Rob Schouten in Awater over Karavanserai. Of die belofte met deze tweede bundel in de ogen van Schouten zal zijn ingelost, weet ik niet; ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat Martijn Benders helemaal niet van plan is om beloftes in te lossen. Hij schrijft zichzelf, en dan is deze tweede overvloed zeker veel meer dan goed genoeg.
10 juni 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten